Jean-Paul Colonval overleed begin deze maand op 84-jarige leeftijd. De pilotenzoon die begin 1940 werd geboren in Goetsenhoven, thans een deelgemeente van Tienen, drukte op verschillende manieren zijn stempel op het Belgisch voetbal. Eerst als doelpuntenmachine voor Brusselse en Luikse clubs, later als trainer, sportief directeur en voetbalcommentator.

Op zaterdag 9 maart werd in het Edmond Machtensstadion voor aanvang van de derby tussen RWDM en RSC Anderlecht een minuut stilte gehouden ter nagedachtenis van Colonval, wiens overlijden een dag eerder bekend werd gemaakt. De voormalige aanvaller droeg het shirt van een pak voorouders van de Molenbeekse club: vóór zijn twee passages bij Daring Club de Bruxelles had hij ook een seizoen bij Racing White gespeeld, en dáárvoor zelfs bij White Star AC, dat in 1963 opging in laatstgenoemde fusieclub. Een merkwaardig parcours, aangezien Colonval het eigenlijk helemaal niet had voor fusieclubs. “Als het op fusies aankomt, is wiskunde geen exacte wetenschap en is 1 + 1 niet noodzakelijkerwijs gelijk aan 2”, schreef Colonval ooit op Facebook.

Het eerste doelpunt van Colonval dat in het geheugen van het Belgisch voetbal is blijven hangen, scoorde de aanvaller in het shirt van Tilleur FC, de inmiddels ter ziele gegane Luikse club die in 1964 na een afwezigheid van vijf seizoenen terug op het hoogste niveau speelde. Op 27 december 1964 kreeg Tilleur in het Buraufossestadion bezoek van RSC Anderlecht, dat het seizoen met dertien opeenvolgende competitiezeges was begonnen. Op een bevroren veld slikte de ploeg van trainer Pierre Sinibaldi, die de Luikenaars op 11 november 1964 had gewipt in de Beker van België, zijn eerste puntenverlies van het seizoen in de competitie. De doelpuntenmaker was Colonval, die later dat seizoen topschutter zou worden. Mede dankzij de 25 competitiegoals van Colonval – één meer dan Paul Van Himst van de uiteindelijke kampioen Anderlecht – eindigde Tilleur vierde, een evenaring van het beste eindresultaat ooit (weliswaar behaald in het onofficiële oorlogsseizoen 1940/41).

Guy Grimbérieux (86), een toenmalige ploeggenoot van Colonval schetste voor DFVF de toenmalige situatie van Tilleur. “We hebben twee seizoenen samengewerkt bij Tilleur. Samen hebben we er fijne momenten meegemaakt. Jean-Paul was uitzonderlijk goed bij ons. Als je 25 goals in één seizoen kunt maken… “, kan Grimbérieux de bewondering voor zijn voormalige ploegmakker niet verstoppen.

“Ik heb de krant met het artikel over Jean-Paul hier voor mij open liggen”, aldus Grimbérieux aan de telefoon. “Hij werd geapprecieerd in ons bescheiden team, dat weliswaar over bepaalde kwaliteiten beschikte. Wij speelden bijvoorbeeld zeer efficiënt voetbal onder leiding van trainer Joseph Pannaye (vijftienvoudig Rode Duivel, red.). Ieder had zijn rol binnen het elftal. Dat maakte deel uit van het team, van het voetbal dat we speelden onder onze trainer Pannaye. Dat is nu eenmaal het lot van bescheiden teams, dat zie je vandaag de dag nog steeds in Eerste klasse.”

“Jean-Paul was heel productief, maar wij speelden natuurlijk wel in dienst van hem. We hebben goede resultaten behaald dankzij hem, maar ook dankzij zijn waterdragers. Jean-Paul was het niet gewoon om veel te lopen, Pannaye was nochtans veeleisend. Zelf was Jean-Paul trouwens een lieve, maar speciale man. Op bepaalde momenten kon hij wel een zekere autoriteit aan de dag leggen. Ondanks dat alles was Jean-Paul wel dol op Pannaye”, aldus Grimbérieux, die via een gemeenschappelijke oud-ploegmaat poolshoogte bleef nemen van Colonval.

“Via Marcel Jacquemin kreeg ik af en toe nieuws. Hij had nog regelmatig contact met hem en hield me nu en dan op de hoogte. Hij is jammer genoeg ook al een paar jaar overleden. Ach, er schieten niet veel jongens meer over van die tijd. In het Bureaufossestadion hangt nog steeds een grote foto van ons team omhoog, waar Jean-Paul, ikzelf en de anderen opstaan. Van die jongens zijn er vandaag misschien nog drie in leven. Maar ja, ik ben er dan ook al 86, hè. De laatste keer dat ik hem in levende lijve heb gezien, was ter gelegenheid van een reünie in het Bureaufossestadion een paar jaar geleden. Zijn kleinzoon heeft hem toen nog gebracht”.

Tilleur, wat klinkt het allemaal toch lang geleden. “In alle bescheidenheid heb ik mijn eigen parcours nog eens op een rijtje te zetten, om te zien of ik het Tilleur van toen kan vergelijken met een huidige club. Maar dat is onmogelijk. De huidige profwereld en het voetbal van toen, dat zijn twee totaal andere dingen”, besluit Grimbérieux, die naar eigen zeggen een kleine twee decennia bij Tilleur sleet.

We nemen er toch nog even een quote van Grimbérieux bij. Het is immers vrij opmerkelijk het ondanks zijn karrevracht aan doelpunten nooit tot international schopte. Verder dan één cap voor de B-ploeg van België kwam hij nooit. Dat was in 1966, het jaar van zijn transfer van Tilleur naar Daring, kwam hij niet. “Ach, een trainer mag nog 50 spelers hebben, hij zal altijd dezelfde spelers blijven gebruiken. Hier en daar is er een wissel, maar het geraamte blijft hetzelfde”, zucht Grimbérieux, die hiermee onze gedachte bevestigt: wie in die tijd niet voor Anderlecht, Club Brugge of Standard speelde, maakte sowieso minder kans op een vaste plek bij de nationale ploeg. Om u een idee te geven: de bewuste interland met elf Anderlecht-spelers op het veld dateert van 1964.

In het seizoen 1966/67 was Colonval de topschutter van Daring: met zijn dubbele cijfers hielp hij de Brusselaars aan een achtste plaats. Na een jaar keerde Colonval terug naar Luik. Niet naar Tilleur, dat in 1967 definitief uit de hoogste divisie tuimelde, maar naar Standard. De Rouches hadden net voor de tweede keer op rij de Beker van België gewonnen, waardoor Colonval, die met Tilleur en Daring al deelgenomen aan de Intertoto Cup, in september 1967 mocht debuteren in de Europacup II.

Het werd een geslaagde entree voor Colonval, die in İzmir de score opende tegen de Turkse bekerwinnaar Altay SK. De heenwedstrijd eindigde op 2-3, met dank aan twee goals van Roger Claessen, die in het seizoen 1967/68 nationaal topschutter werd. Standard stroomde dat seizoen door naar de kwartfinale van de Europacup II, waar Standard een replay afdwong tegen het AC Milan van trainer Nereo Rocco. De ploeg die in San Siro voor de tweede keer op rij 1-1 gelijkspeelde tegen Standard, was op één man na (Giorgio Rognoni in plaats van Kurt Hamrin) dezelfde als de ploeg die op 28 mei 1969 de Europacup I-finale tegen Ajax won.

Toen Giovanni Trappatoni, Karl-Heinz Schnellinger, Gianni Rivera, Fabio Cudicini en co op 28 mei 1969 de beker met de grote oren omhoog hielden in het Santiago Bernabéustadion, had Standard zijn vierde landstitel al veroverd. De meeste goals kwamen dat seizoen van Antal Nagy, die dat seizoen nationaal topschutter werd met twintig goals, maar ook Colonval droeg een aardig steentje bij. We nemen er ter illustratie even de reeks van acht competitiezeges op rij bij in het begin van het kalenderjaar 1969: in de 0-1- en 1-0-zege tegen respectievelijk KV Mechelen en Sporting Charleroi (wedstrijden vier en vijf van die reeks van acht) tekende Colonval telkens voor het enige doelpunt aan.

Na de landstitel van 1969 keerde Colonval terug naar Daring, dat in het seizoen 1968/69 helemaal aan de andere kant van het klassement was geëindigd. In de zomer van 1969 was het natuurlijk nog niet geweten, maar de vijfvoudige landskampioen had toen definitief afscheid genomen van Eerste klasse. Na vier seizoenen vruchteloos proberen promoveren ging Daring in 1973 op in fusieclub RWDM. Jean-Baptiste L’Ecluse wilde promoveren, koste wat het kost. Hij ging er een fusie voor aan met Racing White, dat in Sint-Lambrechts-Woluwe in Eerste klasse speelde voor weinig volk. De ironie wil dat er in het seizoen 1973/74 extra veel ploegen naar Eerste klasse mochten promoveren door de uitbreiding naar twintig clubs.

In 1969 moest Daring het nog zelf bewerkstelligen, en daarvoor werden in het tussenseizoen kosten noch moeite gespaard. Naast Colonval en zijn Standard-ploegmaat Jean Nicolay werden ook Johan Allemeersch – niet te verwarren met Johan Vermeersch –, Jürgen Neumann, Gilbert Libon, Raymond Vermeulen naar het Oscar Bossaertstadion gehaald. Michel Duvimain, een notair Daring-supporter die toen tiener was, herinnert het zich allemaal nog heel goed. “De krant Le Soir had het in het groot geschreven: Daring en Waterschei topfavoriet voor promotie. Daring heeft dat seizoen 37 van de 60 punten behaald, maar Diest en Antwerp eindigden het seizoen met 39 op 60. Ach, Daring had dat seizoen wel Colonval en Nicolay, maar de verdediging was niet per se de beste. Dichter bij promotie zijn we nooit meer gekomen.” Colonval werd dat seizoen wel topschutter in Tweede klasse, samen met Marcel Van Dingenen van FC Diest.

Het seizoen 1969/70 was ondanks de gemiste promotie wel historisch voor Daring, want de Brusselaars bereikten dat seizoen voor het eerst sinds 1935 de bekerfinale. Na Tubantia Borgerhout en reeksgenoot Patro Eisden schakelde Daring in de achtste finale zijn eerste eersteklasser uit: Lierse SK, dat in de vorige editie nog… Racing White had geklopt in de finale. In de kwartfinale zorgde Gilbert Libon met een doelpunt in de 134e minuut (!) voor een stunt bij de buren van Anderlecht. Het was ook Libon die op Witte Donderdag 1970 het enige doelpunt scoorde in de replay tegen reeksgenoot Berchem Sport, nadat de heenwedstrijd zelfs na verlengingen op 1-1 was geëindigd. In de finale op 3 mei 1970 was het de beurt aan Colonval om te scoren, weliswaar nadat Club Brugge al drie keer had gescoord. Een paar minuten na de aansluitingstreffer van Colonval maakte blauw-zwart er via Pierre Carteus en Johnny Thio er 4-1 en 5-1 van. Het werd in een bomvol Heizelstadion uiteindelijk 6-1, mede dankzij vier assists van Rob Rensenbrink.

De spelerscarrière van Colonval doofde in de jaren ’70 uit bij Racing Jet de Bruxelles, waar hij ook zijn trainerscarrière begon. In 1972 leidde hij de club na een jaar afwezigheid weer naar Derde klasse. In het seizoen 1975/76 stond hij aan het hoofd van Sporting Charleroi, dat pas weer naar Eerste klasse gepromoveerd was. Charleroi redde zich dat seizoen, maar de club ging verder met Felix Week, de kampioenentrainer van RWDM. Colonval keerde later nog een paar keer terug naar Racing Jet, dat in 1984 voor het eerst naar Eerste klasse promoveerde. In 1983 zocht Colonval dan weer het avontuur op bij Víkingur Reykjavík, over deze passage wist Adalsteinn Adalsteinsson ons heel wat te vertellen.

Ook Christophe Dessy haalt graag herinneringen op aan Colonval. De nu 58-jarige jeugdtrainer van AC Ajaccio speelde een groot deel van de jaren ’80 voor Racing Jet, dat in 1988 naar Waver verhuisde en de naam ‘Racing Jet Waver’ aannam. “Ik heb hem gekend in het begin van mijn carrière. Hij was als een tweede vader. Het was een veeleisende coach, maar wel een met een enorme zin om jongeren te doen slagen”, schetste Dessy een mooi portret van zijn voormalige trainer.

“Jean-Paul was dol op Engels voetbal, hij wilde dus altijd dat zijn spelers fysiek op punt stonden. Ik zou zeggen dat hij een bijzondere kijk op het voetbal had, hij bekeek het echt internationaal. Het Engels voetbal was echt zijn dada, hij haalde al eens vaak een Engelstalige term aan. Hij beheerste het Engels dan ook perfect. Dat is het eerste waar ik aan denk als ik nu aan hem terugdenk.”

“Jean-Paul kon natuurlijk bogen op een enorm rijk spelersverleden. Hij heeft altijd voor veel volk gespeeld, in stadions waar geen man meer bijkon. Dat waren andere tijden. Ach, hij heeft ons alleszins een mooie erfenis meegegeven”, aldus Dessy, die in het verleden hoofdtrainer was van RAEC Mons en FC Brussels, maar vooral actief was bij de jeugdopleiding van verschillende clubs. Didactiek is dus geen vreemd begrip voor de voormalige Racing Jet-speler.

“Ik was een verdediger, dus de tips and tricks voor aanvallers heeft Jean-Paul me niet per se geleerd. Het belangrijkste vind ik wel dat hij me volop het vertrouwen heeft gegeven als jonge speler. Hij hield van inzet, mentale sterkte die steeds voorop werd gezet. Laat dat nu net een paar van mijn belangrijke kwaliteiten zijn. Ik heb ontzettend veel geluk gehad om in het begin van mijn carrière onder hem gewerkt te hebben. Jean-Paul keek niet per se naar de leeftijd van een speler. Leeftijd speelde geen rol, zolang je maar beantwoordde aan het profiel dat hij in gedachten had.”

“Jean-Paul Colonval, Daniël Renders: bij Racing Jet zijn er toch wel een aantal mensen geweest die op hun eigen manier fantastische dingen hebben bijgebracht aan het Belgisch voetbal. Niet alleen jongeren laten doorstromen in de sportwereld, maar ook menselijke waarden doorgeven. En dat allemaal zonder video, zonder internet, zonder gsm. Het menselijke heeft vandaag veel verloren in maatschappij. Ik zal het zo zeggen: als Jean-Paul Colonval een Brit geweest zou zijn, dan hadden ze daar in álle stadions in het land een minuut stilte gehouden. We moeten ontzettend veel respect opbrengen het verleden, voor alles wat mensen als Jean-Paul ons gebracht hebben.”

Colonval brak in zijn vijftigerjaren ook door als voetbalcommentator. Toen de Franse zender Canal+ in 1989 zijn intrede maakte in Franstalig België, werd het duo Jean-Paul Colonval-André Remy een begrip onder de taalgrens. Zestien jaar en 375 wedstrijden later hing Colonval zijn microfoon in 2005 aan de haak. De voormalige topschutter ging weer in Henegouwen aan de slag: ditmaal zette hij zijn koffers neer bij RAEC Mons, waar hij een paar jaar als technisch directeur werkte. Daarna werd hij ook nog technisch raadgever van Johan Vermeersch bij FC Brussels, een verre nakomeling van zijn eerste liefde White Star.