Ik loop als een kleine revolutionair door de straten van Antwerpen. Mijn grijze Fidel Castro-pet beschermt me tegen de brandende zon, tegen de hitte van de herfst van de voetbalorde, tegen de nog nazinderende hemelbestorming van Antwerp. Er lijkt wel een alles verwoestende vlaag door de stad geraasd, de ongelijke tegels op het trottoir liggen schever dan ooit. Aan alles voel ik dat Antwerpen nooit meer hetzelfde zal zijn na die onwerkelijke apotheose van de laatste speeldag. De stad is bestendigd in een andere vorm, een kampioenenvorm, die de monumentale identiteit van de stad rechtvaardigt. Antwerpen is geen grote stad met een provinciaal voetballandschap meer. Brabo heeft een rood-witte sjaal om zijn arm hangen, het voetbal is de stad voorbij.
En dan nog met den dubbel, een legendarisch fenomeen. Dat is een titel op zich die ontegensprekelijk blijk geeft van een dominantie die niet te bevatten valt. Antwerp had dit seizoen gewoon een beestige ploeg die de waarden van de club vertegenwoordigde. Die Arbnor Muja bijvoorbeeld, een doorgedraaide Kosovaar die altijd zijn truitje nat maakt. Of Gastón Ávila, een gekke Argentijn die de bal al eens totaal mis trapt, maar zo’n groot vat aan energie heeft die de tegenstander doodmoe maakt. En als je een speler als Jelle Bataille ziet, wil je er ronduit op roepen, hem aanmoedigen, hem uitschelden (hangt af van welke kleuren je voorkeur dragen).
Als een kleine revolutionair in het hol van de leeuw wandel ik stilletjes en onopvallend verder door de straten. Mijn gedachten zijn in feite niet bij de kampioenen ­– dat is bestendigd, niets meer aan te doen, volledig verdiend – maar bij de verliezers in Vorst. Zes minuten, dat is de exacte tijdspanne tussen glorie en trauma, met de schok van het Dudenpark en de wegvliegende helikopter boven de Brusselse skyline als de symbolen ervan. José Mourinho zei ooit tegen een journalist dat je niet moet huilen om een wedstrijd die al is verloren, want je kan ze niet meer winnen. Maar wat is net zo mooi aan revoluties? Zij huilen om trauma en schrijven met die tranen een nieuw verhaal. Union ook.
Dus, sorry Brabo, je sjaal kan me niet beroeren. Ik ben een kleine revolutionair voor iets, in een stad waar haar eigen revolutie nog smeult.