Gastcolumn door Filip Van der Elst

Na de promotie van RWDM leek het alsof voetbalminnend België plots ontdekte dat er buiten de Jupiler Pro League ook nog gevoetbald werd. Journalisten en voetbalfans die dit seizoen overduidelijk geen seconde van de Challenger Pro League gezien hadden, namen de kampioenenploeg van RWDM met veel gedurfde stellingen en weinig voorkennis onder de loep. ‘Is dat geen nieuw Seraing?’, ‘Was Beveren niet de betere ploeg?’ en vooral: ‘Ah, je bedoelt Standaard Wetteren.’ Tijd om even orde op zaken te stellen. Over jeugdtrauma’s, stamnummers en een volksclub bij uitstek.

Zaterdag 13 mei 2023, 22u30. Had je rond deze tijd een camera op mij gericht, zou je een bizar sujet te zien hebben gekregen, rijp voor een dwangbuis en de psychiatrie. Ik ijsbeerde van links naar rechts op de bovenste rijen aan de linkerkant van de Tribune L’Ecluse – het enige gedeelte van het propvolle supportersvak waar je nog een beetje bewegingsruimte had. Passeerden de RSCA Futures de middellijn, stak ik automatisch mijn vingers in de oren zoals mijn driejarige peuter ook doet, in blinde paniek voor wat komen zou. RWDM zou RWDM niet zijn moesten we de titel op ons gemakje binnenhalen. Gebroken dromen, gemiste kansen en doemscenario’s zijn niet voor niets een specialiteit van het huis. Neen, een nagelbijter zou het worden, die op papier doodeenvoudige opdracht tegen een verzameling tieners. Winnen of sterven, dat was het nu meer dan ooit.

Maar in de laatste minuten van de partij zag je iets veranderen. Er kwam meer en meer beweging aan de dug-out. Wisselspelers stonden zenuwachtig voor de bank, cameraploegen verdrongen zich om een glimp op te vangen van trainer-kampioenenmaker Vincent Euvrard. In de tribunes ging iedereen rechtstaan, de spanning ruimde stilaan plaats voor anticipatie. ‘Eeeh Molenbeek! La La La Capitale!’ rolde als één stem uit de kolkende tempel, klaar voor een feest dat ze in Molenbeek al decennialang niet meer gezien hadden. Ik had lang nagedacht over wat ik zou doen, eenmaal het het laatste fluitsignaal zou weerklinken. Een traan wegpinken? Het bleef bij een langgerekte oerkreet en vele knuffels met mensen die hier even lang op gewacht hadden als ik.

Flashback naar 21 jaar eerder, met een maand verschil zelfs dag op dag. We schrijven 13 juni 2002 en ik stond in de krant. Een grote foto van mijn 14-jarige zelve en enkele andere RWDM-supporters, op de trappen van het bondsgebouw. Ook toen speelde er zich een hitchcockiaanse thriller af, met RWDM in de hoofdrol. Maar dan niet op het veld, maar in stoffige bureaus en met lijvige financiële dossiers. En deze thriller had helaas geen happy end. Toenmalig voorzitter Erik De Prins kwam naar beneden met de lift en wist duidelijk niet wat te zeggen tegen de schare trouwe supporters die eigenlijk alleen maar positief nieuws verwachtten. In plaats daarvan kregen ze een koude douche: RWDM kreeg – definitief – geen licentie en degradeerde naar derde klasse. Mijn leerkracht wiskunde nam dat krantenknipsel mee naar de klas. Hoongelach was mijn deel. Ik wilde liefst dat het artikel zo snel mogelijk zou verdwijnen.

Met die degradatie was het ergste leed nog niet geleden, want op 15 augustus 2002 zou RWDM definitief verdwijnen. In juni leek een degradatie naar derde klasse nog een ramp, twee maanden later zouden we voor dat lot met beide handen getekend hebben. Ik zeg het wel eens met enige zin voor overdrijving, maar wat er toen gebeurde was voor mij een jeugdtrauma. In de rangschikking van trauma’s voor pubers zou het verdwijnen van een voetbalclub waarschijnlijk niet de top-10 halen, en terecht. Als dat het ergste is wat me kon overkomen, is het al bij al nog wel meegevallen. Maar toch: de frustratie en onmacht die ik voelde bij het verdwijnen van mijn favoriete voetbalclub, heb ik nooit helemaal van me kunnen afschudden en spookte ook door mijn hoofd 21 jaar later, bij dat laatste fluitsignaal. Het bewijs dat je ons nooit helemaal kapot krijgt.

En dan komen we bij de kern van de zaak: mag ik die titel claimen als eentje van ‘mijn club’? Laat op sociale media nog maar het woord ‘traditieclub’ vallen en de stamnummer-politie arriveert, om me er fijntjes op te wijzen dat stamnummer 47 al meer dan twintig jaar geleden verdwenen is. Alsof ik dat zelf nog niet wist.

Ja, mijn club is failliet gegaan. We hebben die niet kunnen redden, in tegenstelling tot de supporters van KV Mechelen een jaar later. Niet dat het niet geprobeerd is. Voor een boek over 50 jaar RWDM, dat in juni verschijnt, heb ik een reconstructie gemaakt van die noodlottige zomer. Ook in Molenbeek werden geldinzamelacties op poten gezet en overnemers gezocht. Elke euro telde en supporters werkten zich de ziel uit hun lijf om hun club te redden. Maar het mocht niet baten. De put was te diep, de supportersschare te klein en the powers that be te onwillig. Twee maanden lang kon de vereffenaar, noch de Belgische voetbalbond, vertellen hoeveel geld er nu exact nodig was om de club te redden. Dat bedrag varieerde van een 70.000 euro tot enkele miljoenen. Duidelijkheid kwam er nooit, ondanks herhaalde verzoeken. Een supporter kreeg van de vereffenaar zelfs de overnamepapieren in handen – hij hoefde slechts te tekenen en hij was de nieuwe eigenaar van RWDM. Alleen had hij geen flauw idee hoeveel geld het hem zou kosten, welke lijken er nog uit de kast zouden vallen. Een jaar later wisten de KVM-supporters exact hoeveel geld ze moesten inzamelen en konden ze met de belangrijkste schuldeisers aan tafel zitten om te onderhandelen over de schuld. Dat level playing field hebben wij in Molenbeek nooit gekregen. De flamboyante Johan Vermeersch probeerde het, maar kreeg op die 15de augustus uit het niets een fax (lees: een ultimatum) van de voetbalbond, een week voor de eigenlijke deadline: ‘Stort tegen vanavond 17 uur of je mag de boeken sluiten’. Vermeersch wist nog altijd niet wat hem boven het hoofd hing, weigerde te betalen en nummer 47 was voorgoed verloren.

Supporters staan meestal machteloos als hun club verdwijnt. Ze zijn nauwelijks betrokken bij wat er zich in de bestuurskamer afspeelt. Financiële putten zijn niet hun verantwoordelijkheid, maar ze dragen er wel mee de gevolgen van. Clubs met een trouwe, maar relatief kleine supportersschare, zoals mijn RWDM, zijn dan ten dode opgeschreven. Als 14-jarige had ik wellicht zonder aarzelen mijn spaarboekje leeggemaakt om mijn club te redden. Het zou niet geholpen hebben. Betekende het dat ik er minder mee begaan was dan een supporter van een club die toevallig beter geleid werd? Of die kon rekenen op de steun van tienduizenden collega-supporters en sympathisanten om de redding wél te verwezenlijken?

“Ik pretendeer niet dat het RWDM dat in 2023-24 in de Jupiler Pro League aantreedt – zelfs nu ik het neerschrijf, kan ik het nauwelijks geloven – hetzelfde RWDM is als de club die in 2002 verdwenen is. Ik vind die discussie irrelevant.”

Filip Van der Elst

Ik pretendeer niet dat het RWDM dat in 2023-24 in de Jupiler Pro League aantreedt – zelfs nu ik het neerschrijf, kan ik het nauwelijks geloven – hetzelfde RWDM is als de club die in 2002 verdwenen is. Ik vind die discussie irrelevant. Ik poch niet met het woord ‘traditieclub’ – ik was nog niet geboren toen RWDM in 1975 de landstitel pakte, laat staan dat ik er enige verdienste aan heb. Het zal me eerlijk gezegd worst wezen of buitenstaanders ons een traditieclub vinden. Om die reden zit ik er niet op te wachten om het oude stamnummer 47 terug te kopen, zoals hier en daar wel eens gevraagd wordt. Want dan geef je meer gewicht aan een symbool waarvan je net jarenlang beweert dat het bijkomstig is.

Maar het antwoord op de vraag ‘Is dit RWDM een volksclub?’, kan niet anders dan met een volmondige ‘ja’ worden beantwoord. Ik word opstandig als ik lees dat deze terugkeer ons op een presenteerblaadje wordt aangeboden. In een artikel in Knack las ik dat ‘enkele zakenlui de club nieuw leven inbliezen’. Die versie strookt niet bepaald met de realiteit. Het verhaal van dit RWDM begint niet met investeerders die geld en tijd te veel hadden. Het verhaal begint met een nostalgische avond in de oude kantine van RWDM, met enkele honderden sympathisanten, een amateuristische kalenderverkoop en de zéér voorzichtige vraag ‘wat zouden we nog kunnen doen?’. Want op die januari-avond in 2015 was er helemaal niets meer. Geen club, geen stamnummer, geen ploeg, geen kantoren, geen stadion. Het Edmond Machtensstadion was ingepalmd door ene John Bico en zijn spookclub White Star Bruxelles, dat meer spelers dan supporters telde. Een doorn in het oog van al wie deze roemrijke tribunes ooit vulde met vlaggen en gezangen. Geen weldenkend mens dacht op die koude winteravond: ‘Dit is het begin van een herstart’. Toch begonnen enkele supporters en voormalige sponsors met ambitie en moed voorzichtig plannen te smeden. Thierry Dailly, een lefgozer gepokt en gemazeld in het Brusselse voetbal, kwam erbij. Wat volgde was een negen maanden durende carrousel van plotwendingen, met het Machtensstadion als inzet – alweer een thriller nààst het veld. Dailly en co overtuigden het Molenbeekse gemeentebestuur – dat aanvankelijk geen cent gaf om de plannen van dit onervaren stel dromers – de voetbalbond, de twijfelende supporters en zelfs het gerecht om dit project een kans te geven. John Bico roerde zich als een duivel in wijwatervat, weigerde om het stadion te delen en ontketende een vaudeville die op zichzelf al een boek waard is.

Dit RWDM heeft niets cadeau gekregen. Na vijf maanden stond Dailly nog nergens. Er was geen zekerheid over het stadion, de gemeente sleepte met de voeten, de investeerders wilden de stekker eruit trekken, laat staan dat hij al had kunnen nadenken over staf, spelerskern en sportieve ambities. Waarop Thierry Dailly, op de dag waarop het project officieel begraven zou worden, uit koppigheid, rancune en uit eigen zak het stamnummer 5479 kocht – het intussen veelbesproken stamnummer van Standaard Wetteren. Tussen haakjes, er is geen enkele club verdwenen of ontworteld om RWDM van start te laten gaan. Het stamnummer was vrijgekomen na een fusie tussen twee clubs uit Wetteren. Er is geen enkele voetbalsupporter uit Wetteren die niet meer naar het voetbal kan en daar RWDM als grote schuldige voor zal aanwijzen.

Met een stamnummer, maar verder helemaal niets, zette Dailly koppig door. Hij verkocht abonnementen – zonder te weten in welk stadion hij zou spelen – en trommelde enkele werkloze voetballers op. Sommigen onder hen tekenden hun contract aan een tafeltje in het Westland Shopping Centre in Anderlecht, want een kantoor had ‘de president’ nog lang niet. Hij sloot een deal met provincialer Asse-Zellik, om in afwachting van een doorbraak in het stadiondossier toch een tijdelijke thuishaven te hebben. De wedstrijden in Asse – enkele bekerwedstrijden en de eerste competitiematchen – staan in het geheugen van elke RWDM-supporter gegrift. De volkstoeloop en het enthousiasme op die dagen maakten duidelijk dat deze club springlevend was. Maar RWDM kwam pas echt thuis op 18 oktober 2015. Na een strijd van negen maanden mocht RWDM eindelijk terug in het vertrouwde, geliefde Edmond Machtensstadion spelen. De eerste in meer dan 13 jaar. Naar aloude Molenbeekse traditie was die wedstrijd – een 0-1-nederlaag tegen het bescheiden Sterrebeek – niet om aan te kijken, maar nu weten we allemaal dat die dag slechts vertrekpunt was. Een rollercoaster die ons acht jaar later opnieuw op de plek van 21 jaar geleden brengt. Op het hoogste niveau van het Belgisch voetbal.

Ons verhaal is niet zo magisch als dat van KV Mechelen. Supporters die hun eigen club van een gewisse dood hebben gered. Of als dat van Royal Antwerp FC. Supporters die gewoon weigerden om hun club ten onder te laten gaan. Die sterkte van de grote getallen hebben we in Molenbeek nooit gehad. Maar dat vier simpele letters na 21 jaar nog altijd zoveel losmaken bij een kleinere, maar gepassioneerde aanhang, heeft dat dan niets te betekenen? We hebben onze club destijds niet kunnen redden, maar dat we vandaag (opnieuw) bestaan is grotendeels bij gratie van de supporters.

Ik durf niet te zeggen dat we hier zijn om er te blijven – de geschiedenis van het huis heeft me geleerd daar best niet al te veel straffe statements over te maken – maar in mij spreekt nog altijd dat jongetje van 14 dat zijn club zag verdwijnen en zei: ‘dit nooit meer’. Na 13 mei 2023 kan hij eindelijk tevreden zijn. Dat verdomde krantenknipsel kan de vuilbak in.  

Advertentie