Door alle miserie van Anderlecht zou je nog vergeten dat Brussel nog enkele andere traditierijke clubs herbergt. Kévin Nicaise is daar een bevoorrechte getuige van: de neef van Faris Haroun speelt momenteel bij Léopold FC in het Brusselse Sint-Lambrechts-Woluwe, maar droeg in het verleden het shirt van onder andere Union Sint-Gillis en FC Brussels. Een gesprek met Nicaise over mijmeren in het Dudenpark, de capriolen van Johan Vermeersch en een stokoude voorzitter in het Fallonstadion.

Bij welke club ben je je carrière gestart?
“Dat was bij FC Saint-Michel, een club die historisch gelinkt is aan het jezuïtische Sint-Michielscollege in Etterbeek. Die club heb ik later ingeruild voor RAEC Bergen, dat in die dagen nog een eersteklasser was. Na vijf jaar bij de jeugd leunde ik dicht tegen de A-kern aan, maar Bergen stond toen niet echt bekend als een club die de jeugd veel kansen gaf. Ik moest dus ergens anders naartoe. Ik heb toen gekozen om een stapje terug te zetten en voor Union Sint-Gillis te tekenen.”

Van Bergen naar Union ‘een stapje terug’ noemen, dat klinkt vandaag wat vreemd.
“We spreken natuurlijk over 2005 (Union begon toen aan haar tweede seizoen in Tweede klasse na zeven jaar Derde klasse). Bergen was toen de enige keuze wilde ik ooit een mooie carrière hebben. Ik koos voor een stapje terug om beter vooruit te komen, en kijk: ik belandde bij een superclub waar ik meteen aan spelen toekwam in het eerste elftal. Een betere keuze kon ik toen niet maken, want uiteindelijk heb ik er vier prachtige seizoenen beleefd.”

Keuze? De legende wil dat je via een gelukkig toeval bij Union belandde.
“Inderdaad, dat is wel waar. Mijn jeugdvriend Jason Duchâtelet, waarmee ik vijf jaar bij de jeugd speelde, had in 2005 via een makelaar een transfer versierd vanuit de jeugd van Bergen naar Union. Daar kwam hem al snel ter ore dat Union nog iemand zocht voor in de verdedigingszone. Via hem kon ik een test regelen bij Union: ik mocht aantreden in een testwedstrijd tegen White Star Woluwe, hier in het Fallonstadion trouwens. Ik speelde geen superwedstrijd en veroorzaakte zelfs een penalty, maar de coach zag gelukkig iets in mij en ik kreeg een contract. Ik was van opleiding eerder een verdedigende middenvelder, maar doordat centrale verdediger Jules Mbayoko al snel een zware blessure opliep moest ik daar bijspringen. Ik bleef er voor de rest van mijn carrière staan”

Wel niet altijd in het shirt van Union, want na 99 competitiewedstrijden in vier seizoenen vertrok je. Geen spijt van, als je nu hun superseizoen bekijkt?
“Mijn vertrek destijds was een spijtige zaak. Ik scheurde mijn ligamenten in 2008, toen mijn contract bijna ten einde liep. Toenmalig voorzitter Willy Michielsen stelde me toen voor om voor één jaar bij te tekenen. Als je geblesseerd bent en je club biedt je een contractverlenging aan, teken je die natuurlijk met beide handen. Tijdens mijn revalidatie is de club echter naar Derde klasse gedegradeerd. In die periode zijn er Italiaanse investeerders neergestreken op Union, maar dat is geen succes geworden. Na dat ene seizoen met Union in Derde klasse leek het me beter om de club te verlaten.”

“Maar ik koester geen enkele wrok tegen de club. Hen nu zo zien schitteren doet me echt deugd. Zoals gezegd heeft Union het qua resultaten lange tijd moeilijk gehad, en daarom bezorgt het me des te meer plezier om hen nu zo op het voorplan te zien treden. Er was de mooie bekercampagne dit seizoen, maar ze zijn ook lang in de running geweest voor het periodekampioenschap. En zelfs nu het allang duidelijk is dat ze geen kans meer maken op promotie of een Europees ticket leggen ze nóg zo’n enthousiasme op de mat. Denk daar nog eens hun vernieuwde stadion bij dat sinds dit seizoen weer open is, en je snapt meteen het hernieuwde enthousiasme rond de club.”

Het stadion, juist. Deed het je vroeger iets om tweewekelijks te spelen in dat historische Dudenpark? Om nu maar even een anekdote uit de kast te halen: de nationale ploeg van Spanje speelde er haar eerste interland ooit.
“Absoluut. Ik keek vroeger regelmatig naar oude foto’s van het Joseph Mariënstadion, en dan probeerde ik mij voor te stellen hoe het er vroeger aan toe moet gegaan zijn. Als je daar dan aan denkt terwijl je aan het spelen bent: authentieker kan haast niet. Ik ben er jammer genoeg nog niet geraakt sinds de heropening afgelopen zomer, maar ik zou er graag nog eens langsgaan. Alleen al voor de sfeer: de sfeer op de tribunes van Union is écht heel speciaal.”

Is die sfeer nog te vergelijken met de periode wanneer jij er speelde, toen Union tussen Tweede en Derde klasse schommelde? De club heeft er de laatste jaren immers een nieuwe generatie supporters bijgekregen.
“Toch wel, want dat is net waar Union voor staat: de oude garde die haar kinderen en kleinkinderen meeneemt naar het Dudenpark. Het gebeurt niet zelden dat je verschillende generaties samen ziet supporteren in de tribunes. Dat de resultaten vandaag zo goed zijn, maakt het er des te mooier op.”

“Union plukt momenteel de vruchten van een uitzonderlijk goede mix: de club teert weliswaar nog steeds op de oude gloriedagen van voor de Tweede Wereldoorlog, maar de buitenlandse investeerders hebben daar de voorbije jaren de juiste dosis professionalisme aan gekoppeld. Met Marc Grosjean stond er in 2016 een juiste man op het juiste moment: als ze in het seizoen 2015/16 drie punten minder hadden gehaald, waren ze door de competitiehervormingen naar Eerste klasse amateurs gezakt in plaats van dat ze in 1B zouden zijn ondergebracht. Na twee seizoenen in 1B met Grosjean heeft Luka Elsner de draad prima overgenomen. Een buitenlandse overname verloopt niet altijd succesvol, maar met Union is het prima gelukt. Daar ben ik heel blij om.”

De club lijkt wel dag en nacht te verschillen met buur RWDM.
“Hmmm, in wezen zijn het twee historische clubs met een fantastische achterban. Als ik dan toch een verschil moet noemen: bij Union is alles puur, terwijl de geschiedenis van RWDM heel complex is door alle fusies die er in de loop der jaren geweest zijn. Union is nog steeds hetzelfde Union van de eerste dagen, daar proéf je die geschiedenis echt aan alles. Je hoeft maar één voet op het veld te zetten in dat Union-shirt om je bewust te zijn van hoeveel geschiedenis er op je schouders rust. Die fusies en heropstarten hebben er bij RWDM voor gezorgd dat dat gevoel daar iets minder aanwezig is.”

Jij kan het weten uiteraard, want na Union heb je ook FC Brussels gespeeld. 
“Klopt. Na mijn vertrek bij Union heb ik twee seizoenen voor derdeklasser URS Centre gespeeld, tot de club in 2011 de naam UR La Louvière Centre aannam om de geestelijke opvolger te worden van de voormalige eersteklasser. Nadat de club naar het Tivoli-stadion in La Louvière verhuisde ben ik er nog één seizoen blijven spelen, en dan ben ik naar FC Brussels verhuisd.”

Het FC Brussels van toen nog Johan Vermeersch. Hoe was het om met hem te werken?
“Hij was nogal een atypische persoon. Het type voorzitter dat de kleedkamer op ieder moment kan binnenstormen om de boel op stelten te zetten. Vermeersch had zijn emoties niet altijd onder controle. Met zo’n voorzitter was het niet altijd makkelijk werken. Het hoeft dan ook geen betoog dat ik twee moeilijke seizoenen heb gekend in het Edmond Machtensstadion. Niet in het minst op financieel vlak, trouwens.”

Juist, jij hebt het einde van de club meegemaakt in 2014.
“Ik heb ze inderdaad mee naar het einde begeleid. Maar niet alleen het financiële plaatje was een puinhoop hoor: in mijn eerste seizoen voerde de club bijvoorbeeld zes trainerswissels door! We hadden in dat seizoen 2012/13 bovendien een erg jonge groep, omdat de voorzitter niet al te veel meer wilde investeren in de ploeg – met mijn 26 jaar was ik samen met Sébastien Siani en Geoffrey Cabeke één van de nestors van de groep. Die jonge jongens hadden zeker wel talent, maar veel van hen kwamen pas piepen in Tweede klasse, waardoor het telkens door kleine details was dat we puntenverlies leden. Nadat we ook nog de episode-Bico overleefden (John Bico, die later White Star Brussels overnam, probeerde in 2013 FC Brussels over te nemen via zijn investeringsgroep Gulf Dynamic Challenges), stelden we op de laatste speeldag het behoud in Tweede klasse vast na een gelijkspel tegen Heist.”

“Na die nipte redding probeerde voorzitter Vermeersch het enthousiasme rond de club weer te doen oplaaien door de vier letters van RWDM weer in de clubnaam op te nemen. FC Brussels werd zo RWDM Brussels. Dat heeft de beleving rond de club inderdaad gesterkt, en dat straalde af op het voetbal: anders dan het desastreuze vorige seizoen speelden we nu voor de top vijf. Het enige probleem: vanaf november-december werden we niet meer betaald. Dat was het begin van het einde, de vrije val was ingezet.”

Kun je dan nog met liefde voor je clubkleuren spelen, als je al maanden niet betaald bent geweest?
“Wel, ik zal je wat vertellen: RWDM was een mooi avontuur. In de zin dat er heel veel solidariteit was tussen de spelers. We zaten immers allemaal in hetzelfde schuitje. Ik had toen gelukkig nog geen kinderen, maar sommige spelers wél. Voor hen was het niet makkelijk. Gelukkig hielpen we elkaar veel in die periode: we kwamen veel samen, aten geregeld samen, sommige spelers woonden toen zelfs een tijdje bij elkaar in om het financieel draaglijker te maken. Zulke kleine dingen. Het was niet makkelijk om profvoetballer te zijn maar toch zo te moeten krabben om rond te komen. Eén maand zonder loon gaat nog, twee maanden ook, maar vanaf de derde maand begon het toch écht moeilijk te worden. Maar goed, al bij al heeft die situatie me vriendschappen voor het leven opgebracht, onder andere met Frédéric Gounongbe (de latere spits van Westerlo en Cardiff City).”

Wat vind je van de 3.0-versie van RWDM? Volg je hen nog?
“Ik woon op 500 meter van het stadion, dus ik moet wel. (lacht) Ik heb er nog veel oude kennissen, onder andere mijn ex-Union-ploegmaat Anthony Sadin en de gebroeders Cabeke. Na de heropstart in 2015 hebben ze me gecontacteerd met de vraag om terug te komen, maar ik zat toen goed bij Dender – RWDM zat toen nog maar in Derde klasse amateurs. Dat zou toen een te grote stap achteruit geweest zijn.”

Nochtans koos je afgelopen zomer voor Léopold FC, een club uit… Derde klasse amateurs.
“Ja, maar nu ben ik ook al 33. (lacht) Mijn ambities liggen nu helemaal anders: terwijl RWDM in die afgelopen paar jaar stevig is opgeklommen, ben ik op een punt gekomen dat ik uit liefde voor de sport speel. Ik ben bijvoorbeeld geen profvoetballer meer: naast het voetbal bij Léopold begeleid ik specifieke individuele trainingen voor voetballers op alle niveau’s – zo blijf ik toch binnen mijn oorspronkelijke vakdomein. Samen met de speler werk ik aan aspecten die tijdens de clubtrainingen worden overgeslagen wegens tijd- en/of middelengebrek. Een van mijn bekendste klanten is Moeskroen-spits Frantzdy Pierrot.”

De ambitie om zo hoog mogelijk te stijgen met Léopold, zoals bij Union en RWDM, is er dus niet meer? De club heeft nog steeds het stamnummer 5 en is zo de oudste club van Brussel. In 1902 werden ze vicelandskampioen. Smaakt dat niet naar een terugkeer naar hogere divisies?
“Persoonlijk denk ik dat de club in Derde klasse amateurs op haar juiste niveau zit. De club wordt al 50 à 60 jaar gerund door dezelfde voorzitter (Jacques Maricq leidt de club sinds 1964), hij zorgt nog echt zélf voor alles. De ambities van de club zijn dus gelinkt aan zijn eigen ambities. En eerlijk: ik denk niet dat hij nog op een terugkeer naar Eerste klasse mikt. Hoe zou dat trouwens kunnen, met deze infrastructuur? In het Fallonstadion kan geen eersteklassevoetbal meer gespeeld worden. Deze club heeft geen groot toekomstproject, en zou dat volgens mij niet eens willen. We zijn dit seizoen lang in de running geweest voor een eindrondeticket, en daar zijn we al heel tevreden mee. Zo’n klein Brussels clubje zonder problemen, waar je rustige seizoenen kunt draaien, heerlijk toch?”

“Ik heb er overigens wel aan moeten wennen, hoor, aan dit niveau. Uiteraard start ik nog altijd om te winnen, die instelling verandert niet als je enkele categorieën lager gaat spelen. Maar spelen voor 40 toeschouwers of live op televisie komen, dat scheelt toch wel wat. Desondanks wil je toch altijd een resultaat neerzetten. En tegelijk laat je je jonge ploegmaats profiteren van je ervaring, wat ik met plezier doe.”

Wat een verschil met je neef Faris Haroun, die momenteel met Antwerp nog volop in de running is voor een Europees ticket.
“Aah, met Antwerp heeft hij echt de club gevonden die hij nodig had! De omgeving, de coach, het spel: álles ligt hem daar. Iedereen hier dacht dat hij afgeschreven was toen hij het moeilijk had in de Championship bij Middlesbrough en Blackpool, maar in België begrijpen ze de draagwijdte van de Engelse tweede klasse niet altijd. Als je mij zou laten kiezen tussen de Belgische eerste klasse of de Engelse tweede klasse, is mijn keuze snel gemaakt.”

“Faris en ik zijn trouwens geen bloedneven. We noemen elkaar ‘neven’ omdat we zo’n nauwe band hebben: onze vaders zijn destijds samen vanuit Tsjaad naar België gevlucht. Ik was amper twee jaar toen mijn vader overleed, en de vader van Faris heeft me toen onder zijn vleugels genomen. We zijn samen opgegroeid. Ik voel me zowel Tsjadiër als Belg – ik ben in België geboren, mijn moeder is trouwens een Belgische. De eerste keer dat ik het land van mijn vader bezocht was ik al 26 jaar, dat was toen ik voor het eerst opgeroepen werd als international (Nicaise maakte in 2012 zijn debuut voor het nationale voetbalelftal van Tsjaad). Ik zou mezelf omschrijven als Belgo-Tsjadiër. ‘Tsjadiër’ was vroeger niet meer dan een begrip voor mij, maar sinds ik dat land bezocht heb kan ik dat begrip tenminste invullen.”

Als uitsmijter: we hebben tijdens dit interview zowat alle grote Brusselse voetbalclubs vernoemd, behalve… Anderlecht. Is dat omdat Union nu de ploeg van Brussel is?
Dat laatste kan ik alleen maar beamen. (lacht)