Er zijn van die clubs waarvan het stadion meer tot de verbeelding spreekt dan de prestaties van de voetballers op de groene mat. RFC Tilleur met zijn Stade de Buraufosse is daar een goed voorbeeld van. Opgericht in 1899 en houder van stamnummer 21. Eén van de oudste clubs van België. De prestaties van de “Métallos” spraken echter zelden echt tot de verbeelding.
De hoogtijdagen van de club dateren nog uit de tijd van de zwart-wit-televisie. In de periode tussen 1925 en 1967 bivakkeerde de club, die toen nog Royal Tilleur FC werd genoemd, nog afwisselend in de Eerste en Tweede Klasse. In 1965 haalde het zijn beste eindresultaat ooit: een vierde plaats in Eerste Klasse. In 1967 zakte de club weg uit de hoogste afdeling, om er nooit meer terug te keren. In 1995 ging de club ter ziele vanwege een faillissement.
Tegenwoordig, enkele fusies verder en onder een nieuw stamnummer, acteert RFC Tilleur al jaren in de marge van het Belgische voetbal. Actief op het 5de niveau in België, de derde amateurklasse.
Het Stade de Buraufosse verdient een ander toneel dan dit. Gelegen ergens op een heuvel in Tilleur, in de wijk Saint-Nicolas, een deelgemeente van Luik. De wijk heeft een grauwe, ietwat troosteloze aanblik. Op het eerste gezicht geen spoor van voetbal of van iets dat op een stadion lijkt. Geen stadionlampen te bekennen ook. Logisch blijkt, want het stadion ligt deels ingegraven in de heuvel.
“Bienvenue dans le chaudron de la sorcière”, zegt de toegangspoort. Welkom in de heksenketel. We betreden hier “de legende van Buraufosse”. We konden een glimlach niet onderdrukken, bij het lezen van de slogan. Bouwval ja, heksenketel….nee, niet echt.
Maar, bouwval of niet: het stadion ademt de sfeer van voetbal zoals het ooit bedoeld was. De lucht van pas gemaaid gras, vermengd met de geur van gegrilde hamburgers met ajuinen en verschraald bier.
Buraufosse werd in gebruik genomen in 1960 en lijkt sindsdien onaangeroerd. Veel beton en staal. Engels aandoende overdekte tribunes aan de lange zijden en een steile staantribune achter één van de doelen. Ooit moet die staantribune volgepakt zijn geweest met rauwe Luikse metaalarbeiders. De “Métallos” op het veld vurig aanmoedigend. Heden ten dage is de “stand” terugveroverd door de natuur. Door het afbrokkelende beton telen het gras, struikjes en mos wierig.
Ooit gebouwd voor 24.000 bezoekers, maar vanwege de veiligheid mogen er maximaal 11.000 in. Die zitten er nooit. Ook nu niet, ook al oefent Tilleur tegen “grote broer” Standard, wiens stadion op slechts een boogscheut hiervandaan ligt.
Er zijn slechts een handjevol toeschouwers aanwezig, dus een heksenketel is het allerminst. Alleen de verzengende hitte doet vermoeden dat we in de kookpot van de helleveeg aan de toegangspoort zijn beland. Bloedheet is het en het spel is navenant: zomeravondvoetbal in optima forma. Acht doelpunten krijgen we te zien, dat wel. En twee personen die zichzelf wel heel erg serieus nemen deze avond: de in deze oefenwedstrijd kwistig met gele kaarten strooiende arbiter en Standardspits Edmilson, die na een benutte penalty een dankwoord richt tot de hogere machten, als maakte hij zojuist de winnende treffer in de Europacupfinale.
De dag kent uiteindelijk toch nog een spookachtig slot. Het lijkt alsof de terugreis vervloekt is. Een plotse treinstaking, waardoor we geen trein terug naar huis meer hebben, een zich snel uit de voeten makende perronchef, een gedeelde taxirit van Gare de Guillemins naar Visé met de Waalse versie van Ryanne van Dorst achter het stuur. Vervolgens een lift naar Maastricht, terwijl om ons heen de felle regen- en onweersbuien de A2 omtoveren tot een kolkende rivier. Om uiteindelijk bij thuiskomst een compleet ondergelopen dorp aan te treffen. Hebben we dan toch te hard gelachen om het spandoek en was dit de wraak van de heks van Buraufosse?
Dit was deel 5 van onze rubriek over de ‘groundhopping’-avonturen van onze redacteurs.